Logo

Jeremieren

Verschenen in de Volkskrant, 19 mei 2016

‘Toen mij werd gevraagd een column voor deze krant (dit blad, tijdschrift) te schrijven…’

Geen slappere opmaat denkbaar dan bovenstaande openingszin.

In stukjesschrijversland is het not done (en spreek je moers taal) de lezer op te zadelen met jouw scheppingsproces. Dat jij een column aan het schrijven bent (was), weet die lezer al. Want hij zit hem te lezen. En dat het een column ís, kan hij zien aan de opmaak, aan de lengte en aan het fotootje erboven.

Ook is het zaak je niet te vaak van uitroeptekens te bedienen noch van wegebbende puntjes aan het eind van een zin. Of van grappige hoofdletters: Manlief, De Man, Geliefde, zonder bezittelijk voornaamwoord, uit gène voor teveel intimiteit

En het plaatsen van zinnetjes of woordjes tussen haakjes, gedachtenstreepjes of ironiserende aanhalingstekens moet eveneens terdege worden beperkt: veel te vermoeiend voor die arme lezer. O ja, en mijd het gebruik van verkleinwoorden want daaruit blijkt dat er een vrouw(tje) aan het woord is.

Dergelijke richtlijnen heb ik niet allemaal zelf bedacht. Ik dank ook een aantal aan mijn telefoonvriendin Yvonne Kroonenberg, ooit bestsellerschrijfster en een doorgewinterde stiliste. Ik heb veel van haar geleerd. Toen zij al was gearriveerd, moest ik nog beginnen, terwijl ik notabene de oudste van ons tweëen ben.

Soms las ik haar telefonisch mijn probeersels voor. Bij ‘doch’ in plaats van ‘maar’ barstte ze in kermen uit en ook had ze de diepste minachting voor ‘immers’ en echter’. ‘Geen archarisch taalgebruik, A’rie!’ snerpte haar Amsterdams/Haagse stemmetje me toe. (A’rie uitgesproken zoals Arie Boomsma.)

Wat ook niet van haar mocht: strooien met ‘staande’ uitdrukkingen als ‘de revue passeren’, ‘partijtje meeblazen’, ‘hart onder de riem’.

En wat innig verdrietig dat ik mijn geliefde zeilmetaforen links moest laten liggen: ‘Wind in de zeilen, ‘Alle zeiltjes bijzetten, ‘Overstag gaan’.

(Overigens ((‘geen overigens, A’rie.’)) liet ik in het werkelijke leven deze sportieve beker graag aan mij voorbijgaan ((‘en geen gegoochel met Bijbelcitaten.’)). Zat ik echt in een zeilboot, dan was, naast het omklemmen van de fok, mijn grootste bekommernis of mijn haar en bikini wel op de juiste plaats bleven zitten. Dit terzijde.)

Ik vrees dat Yvonne zo’n terzijde met mij erin als koket nest linea recta naar de prullenbak zou hebben verwezen. Het is maar goed dat ik haar tegenwoordig niet meer raadpleeg.

Maar haar lessen staan me nog helder voor de geest. Zoals, naar aanleiding van onzeker gejeremieer over gebrek aan inspiratie dit opbouwende advies:‘Als er maar wat stáát’.

 

Tot slot: mag een columniste schrijven over haar kinderen?

‘Liever niet, A’rie.’

Maar wel over kleinkinderen. Hierover heb ik mijn leermeesteres nooit kunnen consulteren want die had ik destijds nog niet.

Ik waag het erop. Mijn donkerbruinogige, goedgemutste kleindochter Mimi is de vreugde van mijn oude dag. Laatst mocht ik op haar passen. Bij het binnenkomen begroette ik haar met het geijkte, maar welgemeende compliment: ‘Wat heb je een mooie jurk aan!’ Haar antwoord liet niet lang op zich wachten. Na een korte blik op mijn 70 jaar oudere gestalte zei ze met een hartelijk gezicht:‘Jij ook.’ Tweëeneenhalf en nu al medevrouw!!!


Comments RSS You can leave a response, or trackback from your own site.


Reageer