Logo

Brand

Verschenen in de Volkskrant, 7 juli 2016

Iedere dag kun je, althans als je niet goed snik bent, in de Amsterdamse Kalverstraat ‘over de hoofden lopen’. Helemaal op zaterdagnamiddag. Dan is het alsof heel Holland winkelt. Toch trotseer ik dat mensonterende gekrioel en spoed me, al slalommend, naar het opperfiliaal van de winkelketen Zara. Even later sta ik in de rij voor de kassa. Voor straf: de volstrekt overbodige kledingstukken die ik per internet heb binnengegraaid, moeten zo snel mogelijk worden geretourneerd.

Het is nog uitverkoop ook. Sales.

Ook hierbinnen zou je, mits lenig en op soepel schoeisel, een wandeling kunnen maken, over de wirwar van vrouwen-en meisjeshoofden. Van diverse pluimage: nergens zie je zo’n bonte mengeling van blond en donker, nergens zoveel koopbeluste bruinhuidjes afgewisseld met dito bleekgezichten.

Ik heb mijn toevlucht genomen tot de tweede etage omdat hier de rij iets korter is. Toch is hij nog behoorlijk lang.

Vóór mij staat een kortbenige, geheel uit zwart gewaad opgetrokken Marokkaanse met een arm vol textiel, achter mij een lijzige blondine met een bescheidener vangst: een overvrolijke bloemetjesjurk, dit in tegenstelling tot haar gelaatsuitdrukking. Haar te hoog in het langwerpige gezicht geplaatste, zorgvuldig opgemaakte ogen schieten ongerust heen en weer. Als ze me ziet kijken, zegt ze: ‘Moet je nou zien, joh!’ Joh. ‘Veel te veel mensen. Dat ze die allemaal binnenlaten. Levensgevaarlijk! Als er brand uitbreekt!’

Dit is niet tegen dovemansoren gezegd. Nu kijk ook ik zorgelijk om me heen: ‘ Zie jij een nooduitgang?’

Ze schudt haar hoofd, haar schrale paardenstaart schudt mee, een haardracht waar ze net iets te oud voor is.

Nee, vluchten kan niet meer. Alleen via de roltrap, maar daarna komt er nog een en dan ben je nog lang niet buiten. In mijn geestesoog laaien vervaarlijke vlammen op waarin een gillende meisjesmenigte zich een weg baant. Daartussen spartelt één oudere dame die, met ruilklerentas en al, rücksichtslos ‘onder de voet wordt gelopen’, eufemisme voor tot moes vertrapt.

Terwijl de rij opschuift, informeert de blondine: ‘Is het hier altijd zo druk?’ Ik knik: ‘maar tijdens de uitverkoop natuurlijk helemaal.’

‘O ja, de sales,’ verzucht ze alsof dat haar is ontgaan. Er schuilt iets wereldvreemds in dat langwerpige gelaat.

‘Kom je niet uit Amsterdam?’ vraag ik, opgelucht dat het onderwerp brand van de baan is.

‘Nee, uit Arnhem.’

‘Ernem,’ hoor ik mezelf grappen. Onmiddellijk heb ik spijt. Maar ze lacht flauwtjes: ‘Nee, joh. Zó: Errrnem.’

Het Marokkaanse gewaad is aan de beurt. Ik stap naar voren. Ook de paardenstaart verplaatst zich: ‘Is de Pijp hier ver vandaan? Daar schijnen zulke leuke restaurantjes te zijn.’

In gedachten zie ik haar zitten, alleen aan een tafeltje, vastbesloten iets van haar dagje Amsterdam te maken. Ik som de nummers op van de desbetreffende trams.

‘De volgende!’ roept een kassameisje. Voor de laatste maal draai ik me om naar mijn achterbuurvrouw: ‘Prettige avond. Ik hoop dat je een lekker en niet te druk restaurantje vindt.’En weer zie ik haar voor me met dat lange, bange gezicht aan een eenpersoonstafeltje achter een glas wijn.

Hopelijk hebben ze er een nooduitgang.


Comments RSS You can leave a response, or trackback from your own site.


Reageer