Logo

Volkskrant

Overspel

28 april 2016

Een toneelanecdote uit de oude doos.

Personages: Peter Hoeksema, acteur. Mijn vader, Guus Oster, acteur/theatergezelschapsdirecteur.

Tijdstip: zaterdagavond, 27 oktober 1967.

 

Hoeksema en zijn vrouw Marielle Fiolet waren gevraagd mee te werken aan een satirische sketch in het live-programma van Mies Bouwman, het destijds veelbekeken ‘Mies-en-scène’.

Dat was niet tegen dovemansoren gezegd, want het jonge toneelspelersechtpaar zou er een aardig centje mee verdienen. Maar wat wilde het ongelukkig toeval? Dat de avond van de uitzending Marielle, die bij een ander gezelschap zat, wel vrij was, maar dat Peter moest spelen in ‘Moeder Courage en haar kinderen’ in de Amsterdamse Stadsschouwburg. En hun televisieoptreden zou rond tien uur worden opgenomen in Frascati, gelegen aan de Nes, nu niet direct naast de artiesteningangdeur op de Marnixstraat!

In Courage was Peter, die een soldaat gestalte gaf, ‘op’ tot ca. 20 minuten voor de pauze. Vlak erna moest hij weer op wacht staan. Dus had hij 40 minuten om per taxi naar Frascati te rijden, het televisiescènetje te spelen en zich daarna weer terug te laten vervoeren.

Omdat alleen hun beider bovenlijf in beeld zou komen, kon hij het onderste deel van zijn kostuum aanhouden. Dat betekende: om 10 voor 10 op zijn soldatenkistjes Frascati inmarcheren, de soldatentrui uittrekken en de scène spelen.

Maar helaas, vóór ze aan de beurt waren, ging er iets mis met de pas de deux van een balletduo. De act moest over; kostbare minuten gingen verloren.

Dus moest na –eindelijk- gedane arbeid Peter zich in moordend tempo laten terugrijden. Taxi uit, artiesteningang in, schouwburgtrappen op, branddeur door en… exact op dat moment werd de voorstelling hervat. Geen haan die er naar kraaide.

 

Toch wel. Eén haantje. Want wat Hoeksema niet kon weten: dat mijn vader, Guus, een verstokt televisiekijker, die avond de live-uitzendig van Mies-en-scène had zitten volgen, aanvankelijk nog verveeld tijdens die pas de deux: ‘ Hè, dat balletgekuttekam, even een sigaretje…’

Maar hij had de rook nog niet uitgeblazen of zijn arendsblik werd naar het toestel toegezogen. Wel nondeju! Wie verscheen daar in beeld naast die mooie Marielle?! Echtgenoot Peter, Godbetert een van zijn acteurs! Wat deed die vlegel op de televisie? Die hoorde op dat moment toch op het toneel te staan. In Courage! Hier moest de verbijsterde directeur het zijne van hebben. Hij kon niet wachten tot de voorstelling van Courage was afgelopen om de telefoon ter hand te nemen.

Eerst zijn ex-vrouw maar even: hoofdrolspeelster (voor de goede orde, Ank van der Moer) of er tijdens de voorstelling nog iets bijzonders was voorgevallen. Maar nee. Vervolgens polste hij een van Peters medesoldaten en nog wat andere spelers, maar niemand had iets gemerkt.

 

‘s Maandags (29 oktober) moest Hoeksema voor de repetitie van een nieuw stuk in de schouwburg zijn waar hij werd aangeklampt door de directie-secretaresse. Met een steels lachje – later begreep hij pas waarom- attendeerde zij hem op zijn postvakje waarin een (door haar uitgetypte) brief van de directie bleek te liggen:

‘Beste Peter, hierbij geef ik je toestemming je medewerking te verlenen aan de live-tv-uitzending van Mies- en- Scène van zaterdagavond j.l.’

 


Spong

april 2016

Vaak loop ik op onze gracht Mr. Spong tegen het leptosome lijf, onveranderlijk gevat in een donkere, afkledende jas. Misschien bezit hij er wel twee om ’tegen elkaar’ te kunnen dragen, een eeneiige tweeling die geen weet heeft van elkaars bestaan. Is de een bij de stomerij, dan komt de ander aan de beurt en vice versa.

Met een ontoegankelijk gezicht: ‘Ik loop hier eigenlijk niet; kan het niet helpen dat ik af en toe op de televisie verschijn’ kuiert de drukbezette advocaat behoedzaam maar trefzeker over het trottoir. Of langs de bomen waar nog net iets meer te beleven valt voor het minuscule hondje dat gezeglijk naast hem dribbelt.

Van enige interactie met het viervoetertje is nauwelijks sprake; daar heeft de buitenwereld geen boodschap aan. Evenals het ‘geweten’ worden privégevoelens zorgvuldig binnenshuis gehouden. Dat hoort nu eenmaal bij het beroep van advocaat. Zo’n wandelingetjes is dan ook geen bewijs van onbaatzuchtige dierenliefde, hier wordt van de (honden)nood een deugd gemaakt. En bovendien: de hele dag achter een bureau is de dood in de pot, zeker voor iemand wiens hersens constant op volle toeren moeten draaen. En die niets liever willen!

Daarom is ook een bezoekje aan de sportschool een noodzakelijk goed. De boodschap van die opgewekte televisieprofessor dat beweging onontbeerlijk is voor ons brein heeft ongetwijfeld ook Spong bereikt. Misschien wel uit de eerste hand: toen hij toevallig ook net bij DWDD aan tafel zat.

Ik weet nooit of ik mijn buurtgenoot moet (mag) groeten maar doe het toch voor de zekerheid; anders heb ik achteraf spijt want iedere glimp is meegenomen: een iets minder misprijzende mondhoek, een van die ironisch knikjes of, voor zover mogelijk, nog hoger opgetrokken wenkbrauwen. Uit zichzelf groet hij mondjesmaat, niet in de laatste plaats vanwege het telefoontje aan zijn oor.

Het hoge woord moet er uit: het liefst rende ik op deze onneembare vesting af en sloeg ik mijn armen om een van die jassen. Maar ten eerste ben ik te oud, ten tweede schijnt buurman voornamelijk ‘van de heren’ te zijn en ten derde hèb ik al een vriend die advocaat is.

Wel is er bij onze volgende ontmoeting een aanleiding om hem aan te spreken. Want, zo lees ik in de krant, in een aantal voorstellingen van ‘Advocaat van de Duivel’ met Victor Löw en |Waldemar Torenstra zullen bekende strafadvocaten het toneelstuk afsluiten door als rechter op te treden. Gegadigden: o.a. |Oscar Hammerstein (al of niet met baard), Inez Weksi (met eyeliner) en…Gerard Spong.

Doorgaans zie ik het liefst echte acteurs op het toneel, maar onlangs bekende mijn wederhelft dat hij als achttienjarige rechtenstudent ‘Tartuffe’ van Moliere heeft gespeeld. In Amerika, in het Engels. Met succes! Dus sommige advocaten hebben wel degelijk acteertalent.

Dinsdag j.l. debuteerde de sfinx van de Keizersgracht in het Amsterdamse Theater De La Mar.

Als Edelachtbare achter een hekje was buurman wat kort van stof, maar daarna, als zichzelf op een stoel, ontpopte hij zich alras tot ster van de avond. Niks sfinx. Maar een geestige, erudiete, aantrekkelijke kerel.

Hup (nooit meer huppekee zeggen), Mr. Spong, óp naar ‘Zomergasten’!


Jaren zestig

31 maart 2016

 

Zaterdag zag ik de tweede aflevering van ‘Ondersteboven’, een onderhoudend programma over de jaren zestig, op genoeglijke wijze ingeleid door Kees van Kooten.

Jammer dat het oude klassenfotootje dat hij in zijn hand hield, niet even werd vergroot. Terwijl de komiek/schrijver, na de namen van zijn klasgenoten te hebben opgesomd, zijn eigen jongenskopje aanwees met de tekst ‘en ik zei de gek’ (!), bleef het op gepaste afstand. Wel slim. Want daardoor werd dit kijkje in zijn verleden net niet te zelfvertederd.

De rest van het programma wordt door Van Kootens voice-over van commentaar voorzien. Zodra hij uit beeld, dus niet zelf in het geding is, verandert die stem bijna in een voice-under, alsof er opeens een ander, nòg bescheidener Haags hopje aan het woord is.

 

Naar aanleiding van dit programma mocht een aantal zeventigers- in de VPRO-gids en de Volkskrant- vertellen hoe zij deze roerige jaren hadden ondergaan. Ook mij werd telefonisch verzocht hierover mijn licht te laten schijnen. Ik zat met mijn mond vol tanden. (Niet langer de blikvangers van weleer. Sinds ik enige tijd geleden over het stuur van mijn fiets ben gekukeld, zijn die ivoren wachters vervangen door kroonjuwelen van de tandarts. Maar over het tanende uiterlijk heb ik al genoeg geschreven.)

 

Wat vind ik van de jaren zestig? Weinig. Ik was jong, ‘de aard’ lag open’. Want ik was weggelopen bij mijn eerste man. Op grond van overspel. Helaas wel van dat van mij! Indertijd moest je, wilde je fatsoenlijk scheiden, als vrouw de schuld op je nemen. Dan schreef de man een z.g. ‘contre-lettre’: dat dat niet zo was. Het was wèl zo, maar niet dan nadat hij… en heeeel veeeel vaker..!

Ook werd ik genoodzaakt ons grachtenhuis –het zijne want door zijn moeder aangekocht- te verruilen voor een zielige tweekamer-etage. De achterkamer had geen raam en de enige warmtebron pruttelde uit een onwelriekende petroleumkachel. Als ik wilde douchen, moest dat twee etages lager bij de huisbazin. Daartoe diende de douchecabinevloer eerst te worden bevrijd van een aantal kratten pils. Uit de verstopte douchekop ontsnapte een schraal straaltje.

 

In mijn pasverworven functie van radio-omroepster bij de VPRO nam ik de trein van half zeven om in Hilversum om tien voor acht dagopeningen van dominees aan te kondigen. Doordat de omroep weinig uitzenduren tot zijn beschikking had en mijn loontje moest worden gerechtvaardigd middels nevenwerkzaamheden, zat ik er in vaste dienst.

Op de wekelijkse redactievergadering sloegen oprukkende revolutionairen van gereformeerde komaf elkaar met linkse leuzen om de oren. De jongens waren ouder dan ik maar hadden langer haar en waren van top tot teen in spijkergoed gehuld.

Soms moest ik onverhoopt mijn mening geven. ‘ Nou eh, dat lijkt me wel een goed idee…’

Ik had geen idée, hoorde nergens bij, bij niemand, niet eens bij mezelf.

In Amsterdam wachtte me de ‘secretaris’ van James Baldwin. In tegenstelling tot de destijds bekende schrijver was hij heteroseksueel. Wel bijna even zwart. Hij liet me alle hoeken van zijn hotelbed zien. Zonder bevredigend resultaat.

De jaren zestig? Hmm.


vader

24 maart 2016

‘O, vader wij zijn samen geweest

in de langzame trein zonder bloemen…’

 

Zo luidt de eerste regel van Hans Lodeizens gedicht ‘Voor vader’ op de laatste pagina van ‘Het innerlijk behang’, een door Van Oorschot uitgegeven, abrikooskleurige bundel uit 1954. Inmiddels is het kaft verschoten tot bleek-oranje en zijn de bladzijden vergeeld, maar ieder gedicht treft me nog steeds als een fluwelen vuistslag.

Graag zou ik die laatste hartenkreet van mijn jonggestorven, homoseksuele idool (op wiens foto ik jarenlang verliefd ben geweest), integraal citeren, maar dan blijven er te weinig woorden over voor mijn eigen vader.

Eerst een beeld van mijn omstandigheden in die jaren vijftig. Op mijn tiende werd ik ondergebracht bij een weduwe en haar dochter, een klasgenootje op de Amersfoortse Schoolvereniging. Mijn vorige pleegfamilie ging emigreren naar Canada en dat vond mijn moeder toch wel wat ver van Amsterdam.

Die bundel van Lodeizen kreeg ik drie jaar later op mijn verjaardag. Mijn Amersfoortse weldoenster had in de bus geblazen: fl. 7,50! Uit haar keuze –zelf las ze zelden een gedicht – bleek eens te meer hoe goed ze het met me voor had.

Ach, dat hadden mijn ouders ook, althans mijn moeder. Waarom zou ze me anders hebben ondergebracht bij een van de liefste, meest onbaatzuchtige kindervriendinnen ooit? Blijkbaar had ze een vooruitziende blik.Want – op hoge hakken, met hoed en vervaarlijk ruisende rok- op koffiebezoek bij het schoolhoofd: ‘Weet u misschien een adresje voor mijn dochter ?’ had de drukbezette actrice geen sekonde geaarzeld. Toen ze hoorde dat er een weduwe bestond, een juriste nog wel, die voor onbepaalde tijd een speelkameraadje voor haar dochter in huis wilde nemen, hoefde ze eigenlijk al geen kennis meer te maken met die alleraardigste mevrouw.

Mijn vader zag ik zelden maar daaraan was ik van jongsaf gewend. Heel af en toe mocht ik het weekeinde bij hem en zijn vrouw in Amsterdam logeren. Dan nam hij me mee naar de bioscoop. Ook daar maakte hij voortdurend grapjes, achter een samenzweerderige, welverzorgde hand. Op zondagavond bracht hij me terug naar het station, in zijn Chevrolet. In die tijd kon je nog overal parkeren, dus liep hij mee naar het perron. Nog zie ik hem staan, toen al een opvallende verschijning want von Stetsonhoed tot Ballyschoen aus charme eingestellt. Hij rook naar Habit Rouge van Guerlain en naar Chiclets ‘kauwgummie’, bang als hij was voor een slechte adem, maar dat zou ik later pas begrijpen. Achter zijn brillenglazen twinkelden flirterige ogen. Op hem durfde ik niet zo verliefd te zijn als op Lodeizen. Want dit frivole heerschap leefde nog. En hoe! Altijd in voor een brutale grap.

Daar stond de trein naar Amersfoort, net zo’n langzame als die van Lodeizen en ook zonder bloemen. Wel boordevol soldaten. Na een vluchtige afscheidskus liep ik zo vlug mogelijk naar de treeplank want in de buurt van mijn ouders was het zaak niet teveel tijd voor mezelf te nemen.

Nog even keek ik om of hij er nog stond en ja hoor, daar schalde die warme bariton over het perron: ‘Dag Truus, de groeten aan opoe en het beste met het been!’


Ouders

Verschenen in de Voikskrant, maart 2016

De meeste mensen blijven hun leven lang met hun ouders in de weer. Zoals Philip Larkin dichtte: ‘They fuck you up, your mum and dad, they may not mean to, but they do…’

Of er nu kan worden teruggekeken op een harmonieuze ganzebordenjeugd, op een liefdeloze, van alcohol doordrenkte kindertijd of op een niet-opvoeding door toneelspelers, ons ouderpaar staat in ons geheugen gegrift. Hoe langer ze dood zijn, hoe vaker ze ons komen bestoken, die schimmen die eens reuzen waren en die de hoofdrollen in ons leven speelden.

Steeds opnieuw verschijnen er dan ook boeken, gedichten en scenario’s over dit onderwerp. Want zoals bekend zijn schrijvers gevoelsmensen. Al sprong op foto’s en televisieopnamen van het recente boekenbal deze eigenschap nu niet direct in het oog. Zelden zag ik zoveel op elkaar afketsende ego’s of het moet –live want toen was ik er nog bij- op vorige boekenballen zijn geweest. Schrijvers blijken, althans als ze een zekere status hebben bereikt, eenmaal losgelaten, bijna nog rücksichtsloser dan acteurs. Nog vaker kijken ze over elkaars schouder of er verderop meer valt te beleven. Misschien hebben acteurs, dankzij hun uitlaatklep op het toneel, net iets meer ruimte (of talent) om interesse in de medemens te veinzen.

Maar zodra vader en/of moeder uit de kist worden gehaald, komt het beste in de auteur naar boven. Arnon Grunberg kan me geen groter genoegen doen dan in plaats van over de wereld zijn licht te laten schijnen over de relatie met zijn moeder. Ik heb genoten van Jean Pierre Rawie’s verhaal ‘De as van mijn moeder’ uit zijn bundel ‘Mijn ouders hadden een kind en een dochter’. En was ontroerd door zijn sonnet ‘Intensive care’.

Zoals niet onopgemerkt is gebleven schreven ook Maarten ‘t Hart en Adriaan van Dis over hun moeders. En jaren geleden dichtte Vasalis – vrouwen hebben, hadden er ook een – over haar dementerende mama: ‘Is het vandaag of gisteren?’

Nu de vaders. Zelfs Harry Mulisch liet zich niet onbetuigd in zijn ironische vers: ‘Dat komt gewoon doordat zijn vader ooit, gewoon doordat zijn vader in zijn jeugd…’ Het mooiste boek van Godfried Bomans heet ‘De man met de witte das’. En geregeld herlees ik ‘Patrimony’ van Philip Roth: iedere keer weer staat het lachen me nader dan het huilen of andersom.

Onlangs las ik – het nam wel enige tijd in beslag maar gelukkig had ik griep- ‘Het naderen van een brug’ van Roel Bentz van den Berg, een acteurstelg net als ik. Hij riep de term ‘coulissenkind’ in het leven. Dat was een mooie titel geweest maar in zijn epos over geliefden die, ondanks de verdrinkingsdood van de een, met elkaars ‘ziel’ blijven verbonden, komt Roels toneeljeugd slechts zijdelings aan de orde. Toch edelfigureert vader Han, ooit een bekende acteur, op menige pagina en begrijp je tussen de regels door (voorzover daar nog plaats voor is!) iets meer van deze gecompliceerde vaderzoonrelatie.

Een beduidend korter en beknopter, dus gemakkelijker leesbaar In Memoriam is ‘As in tas’ van Jelle Brandt Corstius. Een juweeltje!

Ook vrouwen hebben –hadden- een vader. Volgende week een column over die van mij.